Dank God voor mijn bed (1)

Toen ik 14 jaar was had ik het voor elkaar. Ik had een baantje en verdiende zelf wat geld, zonder dat ik er veel moeite voor moest doen haalde ik goede cijfers, ik sportte 4 keer in de week en we werden kampioen met mijn volleybalteam. De jongens begonnen ook interesse te krijgen. Dus ik vond dat ik het wel goed voor elkaar had.

Tot de dag waarop ik totaal instortte. Ik had twee weken daarvoor een keelontsteking gehad die niet goed over leek te gaan. Ik probeerde gewoon door te gaan want zo erg was het ook weer niet. Tot de dag dat ik met veel moeite uit mijn bed kwam, aan de ontbijttafel ging zitten, en van ellende mijn hoofd op tafel legde. Ik kon niet meer, ik kon gewoon niet meer.

Lang leve mijn bed

Vanaf die dag heb ik voor maanden mijn bed nauwelijks verlaten – behalve om naar de dokter te gaan. Voor de afwisseling had ik een tweede bed in de huiskamer. TV kijken of computeren ging niet, want dat was te vermoeiend. Ik bracht mijn dag door met dromen, slapen, af en toe wat lezen, en stiekem toch computerspelletjes spelen.

Het vreemde was dat de dokters niets konden vinden, ik leek in topconditie te zijn. Bij gebrek aan iets anders was de uiteindelijke conclusie CVS/ ME, Chronisch vermoeidheidssyndroom. In het begin wist ik gelukkig nog niet hoe het ging verlopen en wat me te wachten stond. Eerst dacht ik nog dat het iets als Pfeiffer was, dat had een vriendin ook gehad en na 3 maand kon ze langzaam alles weer oppakken.

Ik bedacht me dat ik misschien ook wel veel deed: sport, muziekles, catechisatie, jongerengroep van de kerk, een bijbaantje, ergens daarnaast ook nog school. Dus misschien moest ik de les leren en het wat rustiger aan gaan doen. Ik dacht dat het wel een goede ervaring voor me zou zijn; zo zou ik anderen die ziek waren ook beter kunnen begrijpen.

Waarom?

In die tijd vroegen mensen aan mij of ik me niet afvroeg waarom ik dit nu kreeg, waarom God me dit aandeed. Ik dacht erover na en besloot: “waarom niet?” “Ik ben een van de meest gezegende mensen die rondlopen, waarom zou ik nu klagen als één aspect in mijn leven niet goed gaat, terwijl ik zo gezegend ben in alle andere aspecten?”

De eerste grote klap kreeg ik toen ik te horen kreeg dat ik mijn 3e middelbaar over moest doen. Dat was het begin van een zware en moeizame strijd om überhaupt mijn middelbaar gedaan te krijgen. Gelukkig waren de meeste docenten flexibel, maar ik vermoed dat ik in zeker twee-derde van al mijn lessen gespijbeld heb.

De tweede zware klap was op het gebied van vriendschap. Twee keer raakte ik al mijn vrienden kwijt doordat ik niet meer naar school kon. Zo goed als niemand – behalve mijn beste vriendin van toen – heeft mij ooit thuis opgezocht. Het was leuk als ik op school was, maar ik had het gevoel dat als ik er niet was ik niet werd gemist. Het contact met mijn vriendin verwaterde langzaam toen ze ging studeren en een vriend kreeg. Op mijn 17e was ik zwaar cynisch wat betreft vriendschap.

Studeren?

Na het middelbaar moest ik een studie kiezen. Ik had het sterke gevoel dat ik iets in de zending moest gaan doen en daarom theologie moest gaan studeren, in België. Het idee dat ik naar een ander land zou gaan om te gaan studeren was ronduit belachelijk. Ik was veels te ziek. Tegelijk was ik er ook hard aan toe het huis uit te gaan, en tegen vier andere muren aan te kijken.

Maar goed, in België zouden ze vast ook wel bedden hebben, dus als God dat wilde, ging ik naar Leuven.